-
1 per trein
предл.общ. на поезде, по железной дороге -
2 per trein reizen
per trein reizen -
3 per trein reizen
per trein reizenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > per trein reizen
-
4 verzending per trein
verzending per trein -
5 trein
♦voorbeelden:de trein halen • avoir son trainde trein missen • manquer son trainde trein rijdt het station binnen • le train entre en garein de trein stappen • monter dans le trainmet de trein gaan • aller en trainiemand op de trein zetten • mettre qn. dans le trainper trein reizen • voyager en trainverzending per trein • expédition par chemin de feruit de trein stappen • descendre du trainiemand van de trein gaan halen • aller chercher qn. à la garezich voor de trein gooien • se jeter sous le traindat loopt als een trein • ça marche comme sur des roulettes; 〈 verkoop〉 ça se vend comme des petits pains -
6 trein
1 train♦voorbeelden:iemand naar de trein brengen • take someone to the stationde trein naar/uit Londen/de stad • 〈 Brits-Engels ook〉 the up/down trainper trein reizen • go by trainde trein van elf uur • the eleven o'clock trainiemand van de trein halen • meet someone at the stationdat loopt als een trein • it's going like a bomb -
7 per
1) указывает на средство передвижения на, по, посредствомper trein — на поезде, поездом
2) о времени за, вper dag — за день, в день
3) на* * *1. предл.общ. по состоянию на (Per 31 maart 2010 - По состоянию на 31 марта 2010 г.), во временном значении за, в, на, по, посредством, через2. гл. -
8 на поезде
prepos.gener. per trein -
9 по железной дороге
prepos.gener. per trein -
10 rijden
1 [zich voortbewegen van een voertuig] drive 〈 auto〉; ride 〈 (motor)fiets, rolstoel〉 ⇒ 〈 snelheid hebben〉 move, 〈 volgens dienstregeling〉 run 〈 trein, bus〉, do 〈 met betrekking tot snelheid, afstand〉3 [schaatsen] (ice) skate♦voorbeelden:1 hoeveel heeft je auto al gereden? • how many miles/kilometres has your car done?door een vakbondsactie rijden de treinen niet • owing to industrial action no trains are runningeen taxi en een vrachtwagen reden op elkaar (in) • a cab and a lorry collided(te) dicht op elkaar rijden • not keep one's distancede tractor rijdt op dieselolie • the tractor runs/operates on diesel oildie auto rijdt gemakkelijk • that car drives easilyII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] drive♦voorbeelden:iemand in een rolstoel rijden • wheel someone in a wheelchair2 [(op) een rijdier voortbewegen] ride♦voorbeelden:1 honderd kilometer per uur rijden • drive/do a hundred kilometres an hour(met) een kruiwagen rijden • wheel a wheelbarrowhij kan uitstekend rijden • he drives extremely wellhij werd bekeurd omdat hij te hard reed • he was fined for speedingdoor het rode licht rijden • go through a red lightin een auto rijden • drive (in) a carop een tegenligger rijden • crash/run into an oncoming car2 uit rijden gaan, gaan rijden • go (out) for a ride/driveop een/te paard rijden • ride a horse/on horseback -
11 uur
1 [tijdmaat] hour3 [punt op een wijzerplaat] o'clock5 [afstandsmaat] hour♦voorbeelden:1 lange uren maken • put in/work long hoursverloren uur(tje) • spare time/hourhet duurde uren • it went on for/took hoursik heb een uur gewandeld • I walked (for) an hourruim een uur • well over an hourover een uur • in an hourƒ25 per uur verdienen • earn 25 guilders an hour100 kilometer per uur • 100 kilometres per hourper uur betaald worden • get paid by the hourkun je hier binnen twee uur zijn? • can you be here within two hours?een uur of twee • an hour or twoop het hele/het halve uur • on the hour/the half hourhij kwam tegen drie uur • he came around three o'clockomstreeks acht uur • round about eight (o'clock)om negen uur precies • at nine o'clock sharprond een uur of twee • about two (o'clock)4 het uur des onheils nadert • the ill-fated hour is approaching/imminenthet uur van de waarheid is aangebroken • the moment of truth is upon useen uur in de wind stinken • stink to high heavende stad lag op twee uur afstand • the city was two hours away¶ een te elfder ure genomen beslissing • a last-minute decision, a decision taken at the eleventh hour -
12 uur
♦voorbeelden:uren in de rondte wist men ervan • à des lieues à la ronde, on était au couranthet uur van de waarheid is aangebroken • l'heure de vérité a sonnéeen half uur • une demi-heureom het half uur gaat er een trein • il y a un train toutes les demi-heuresop het halve uur • à la demieop het hele uur • à l'heurehet nachtelijk uur • la nuitop een vergevorderd uur • à une heure avancée de la nuiteen vol uur • une heure entièreuren maken • faire de longues heureshet is een uur rijden • c'est à une heure de routetwee uur gaans • deux heures de cheminnog maar een uurtje • plus qu'une petite heureruim een uur • une bonne heureze stonken een uur in de wind • ils empestaient à une lieue à la rondena een uur • au bout d'une heureover een uur • dans une heureper uur • à l'heurewij geven op deze school uren van 45 minuten • dans notre lycée nous donnons des cours de 45 minutesvan uur tot uur • d'heure en heurehet is 12 uur geweest • il est midi sonnéacht uur per dag werken • travailler huit heures par jourhet is drie uur • il est trois heureswat hebben jullie het tweede uur? • qu'est-ce que vous avez à la deuxième heure?in dit artikel zit twintig uur werk • cet article représente vingt heures de travailom vijf uur precies • à cinq heures sonnantesuren en uren zat hij voor zijn werktafel • il restait assis à son bureau des heures duranthet uur U • l'heure Heen uur of twee • environ deux heuresrond een uur of twee • vers deux heures -
13 rail
♦voorbeelden:de trein liep uit de rails • le train dérailla -
14 spoor
I 〈de〉♦voorbeelden:II 〈 het〉♦voorbeelden:het spoor bijster zijn • 〈 jacht〉 avoir perdu la trace; 〈 weg kwijt〉 s'être égaré; 〈 niet meer weten wat te doen〉 être déroutéop het goede spoor zijn • être sur la bonne pisteop een verkeerd spoor zitten • être sur une mauvaise pistesporen achterlaten • laisser des tracessporen vertonen van iets • porter les traces de qc.〈 figuurlijk〉 iemands spoor volgen • suivre les traces de qn.iets, iemand op het spoor zijn • être sur la trace de qc., de qn.〈 figuurlijk〉 iemand op het spoor komen • dépister qn.3 iemand op het goede spoor brengen • mettre qn. sur la voiehet rechte spoor • la bonne voieiemand op een verkeerd spoor brengen • induire qn. en erreuriets per spoor verzenden • envoyer qc. par voie ferrée¶ geen spoor van … • pas l'ombre de … -
15 rail
1 [spoorstaaf; richel om iets langs te schuiven] rail2 [spoorweg] rail(way)♦voorbeelden:de trein liep uit de rails • the train (was) derailed -
16 spoor
I 〈de〉1 [om een rijdier aan te drijven] spur♦voorbeelden:II 〈 het〉2 [geluidsspoor] track3 [blijk van vroegere aanwezigheid] trace4 [kleine hoeveelheid van een bestanddeel] trace6 [spoorrails] track7 [bedrijf van de spoorwegen] railway8 [trein] rail9 [spoorbreedte] gauge♦voorbeelden:op het goede spoor zijn • be on the right track/trailsporen uitwissen • cover up one's tracks〈 jacht〉 het spoor vinden • pick up the scent/traileen spoor volgen • follow a trailiemand op het spoor komen • track someone down, trace someoneiets op het spoor zijn • be on to somethingiemand op het spoor zijn • be on someone's trackdiepe/zware sporen achterlaten • leave deep marks/scars/woundsgeen spoor van … • no trace of …enkel/dubbel spoor • single/double track7 aan/bij het spoor zijn/werken • be with/work for the railways8 iets per spoor verzenden • send/ship something by rail/train9 smal/normaal/breed spoor • narrow/standard/broad gauge
См. также в других словарях:
žemė — žẽmė sf. (2) KBII92, KII3, K, LsB266, K.Būg, Š, Rtr, RŽ, FrnW, KŽ; SD1215, SD452, H171, R122, MŽ, MŽ161, Sut, N, L, LL322 1. I, DŽ, NdŽ astr. penkta pagal dydį Saulės sistemos planeta, kurioje gyvename (tikrinis pavadinimas): Žemės apskritumas R … Dictionary of the Lithuanian Language
žlegt — 1 žlègt interj. 1. NdŽ, Trgn, Pns, Dglš parvirtimui, nugriuvimui, nudribimui nusakyti: Žlegt iškrito iš lovos J. Vaikas tik žlègt ir žlegtelėjo an žemės Mrj. Anas tik žlègt ir nulėkė nuo namo dangčio žemėn Kzt. Kad duos kuriam valstiečiui,… … Dictionary of the Lithuanian Language
visas — vìsas, à pron. def. (4) K, Š, Rtr, FrnW, NdŽ, KŽ, LzŽ, DrskŽ; SD1198, SD407, Lex5, H, H154, R, R157, MŽ, MŽ208, Sut, KBII114, N, M, LL285, L 1. neskirstomas dalimis (nurodant objektą ar subjektą kaip visumą): Vìsas kepalas duonos DŽ. Vìsas… … Dictionary of the Lithuanian Language
atsižiūrėti — atsižiūrėti, atsižiū̃ri (atsìžiūri, atsižiūro Kb, Drsk), ėjo NdŽ, KŽ 1. Q573,653, Sut, N, K, L, Rtr, DŽ atsigręžus pasižiūrėti: Ėjęs ėjęs atgal atsižiūrėjo J. Turbūt gerokai lupt gavo, kad ištrūkęs nešė kudašių neatsižiūrėdamas Dkš. Einu einu… … Dictionary of the Lithuanian Language
Railway stations in the Netherlands — Railways in the Netherlands There are 392 railway stations in the Netherlands, including 5 railway stations which are only served during events, 1 which exists only to facilitate pilgrimage to a nearby site and 1 which exists only to facilitate… … Wikipedia
Belgische Feldpost — Der Beitrag will einen Überblick über die Geschichte der belgischen Feldpost seit 1830 geben, wobei der Schwerpunkt auf dem Einsatz nach dem Ersten und Zweiten Weltkrieg in Deutschland liegt. Er entstand in einer Zusammenarbeit mit „Belgische… … Deutsch Wikipedia
pažaliuoti — Š, Rtr, NdŽ, KŽ; S.Dauk, LL176 1. intr. pasidaryti žaliam, įgauti žalią spalvą, žalumą: Brezentas per ilga pažaliãvo DŽ1. Patrini [apynius] pirštais – tuojau pažaliuoja ir sulimpa, kaip nuo medaus M.Katil. Kotai [samanių] tamsūs, o suimi… … Dictionary of the Lithuanian Language
pažibinti — pažìbinti KII26, K, NdŽ 1. intr., tr. Q596, R153, MŽ203, S.Dauk, N, Sml, Dbč, Pns, Btrm pašviesti, kad būtų šviesu: Pažìbink su žiburiu, su žvake J. Gal tau pažìbinti? DŽ1. Eikšę, pažìbysi ma[n] žiburį [tvarte] Vlkv. Pažìbino akysna ZtŽ.… … Dictionary of the Lithuanian Language
ženklas — sm. (3) KBII54, K, LsB496, Š, Rtr, FT, DŽ, NdŽ, KŽ, PolŽ1150, (1) NdŽ, žeñklas (4) NdŽ; Lex109, Q15,390, SD116, SD52,201,456, H166, R, R250,272, MŽ, MŽ333,363, Sut, N, M, L, LL240, ŠT9,128, ŽŪŽ98, GTŽ 1. FzŽ396 buvusi ar atsiradusi žymė:… … Dictionary of the Lithuanian Language
žvigdyti — žvigdyti, žvìgdo (žvìgdžia Ktk, Mlt), žvìgdė K, Š, Rtr, RŽ, DŽ, OGLII385, NdŽ, KŽ, DūnŽ, Btg, Rm; R293, D.Pošk, N, L, žvygdyti, o, ė J caus. žviegti: 1. Dglš, Ds Šuo žvìgdo kiaulę J.Jabl(Jnšk). Piemenys kiaulius užpjudė šunim, žvìgdo ir… … Dictionary of the Lithuanian Language
žydėjimas — 1 žydėjimas sm. (1) K, Rtr, NdŽ, KŽ; L 1. SD127, D.Pošk, S.Dauk, Sut, I, N, M, ŠT35, DŽ, BTŽ, ŽŪŽ47 → 1 žydėti 1: Žydėjimas prasideda, kai prasiskleidžia pirmieji žiedai, o baigiasi, kai nubyra visų žiedų vainiklapiai rš. Sausas oras paskatina… … Dictionary of the Lithuanian Language